Mijn overgrootvader (Muls, Vertrijk), die ik heb gekend tot mijn 15 jaar, was hengstenhouder van Brabanders, de Belgische trekpaarden. De eerste stap in het fokken werd gezet toen ik een prachtige merrie, Stella van Meldert, kon redden uit het slachthuis.
We hebben een fokkerij van gekleurde Belgische trekpaarden.
We fokken zwart en bruin omdat deze veulens de meeste overlevingskans hebben.
We fokken met goede merries en de beste hengsten omdat we onze bijdrage willen leveren in het overleven van het Belgisch Trekpaard, niet enkel ‘vermeerderen’.
De staarten couperen doen wij niet. Voor onze hengstveulens vinden we makkelijk afzet in het buitenland.
Al vanaf veulen zijn we intens met hen bezig. Mama gaat de straat op, spelenderwijs groeien onze jonge Belgische Trekpaarden op in de omgeving waar ze later moeten in functioneren. Als groot veulen/ jaarling krijgen ze de eerste keer een getuig om en gaan ze straat op zonder mama. Eerst met hun ‘vriendjes leeftijdsgenoten’, later alleen. Al onze veulens geven voetjes, zijn straatmak en mensgericht. Ze worden ook partners voor het leven maar dan wel met een gewicht dat aanleunt bij een ton :o)
Onze merries zijn afstammelingen van Belgische kampioenen:
– Prinses van’t Katspoelhof (bruinschimmel)
– Mieke van’t Katspoelhof (bruinschimmel)
– Marie van’t Katspoelhof (bruin)
– Stella van’t Sterrebornehof (zwart)
– Morgan van’t Roetaart (zwart)
– Laura van de Fonteine (blauwschimmel)
Ons eerste Belgische trekpaard: Stella van Meldert, ze was één van beste merries van België.
Dit paard hebben we gered van het slachthuis.
GESCHIEDENIS VAN HET BELGISCH TREKPAARD
De fokkerij van een echt Belgisch raspaard dateert uit het begin van de 17de eeuw. In het jaar 1615 werden de postkoetsen in gebruik genomen. Die hadden zeer energieke en sterke paarden nodig voor hun lange reizen met zware voertuigen.
Rond 1770 creëerde Karel van Lotharingen hengstendepots in Sint-Niklaas, Gent en Aalst teneinde het type trekpaard te verbeteren naar het meer gevraagde landbouwpaard. Daarom importeerde hij Holstein, Berbers, Normandische, Napolitaanse, Spaanse, Arabische en Engelse hengsten. De resultaten waren echter zeer ontgoochelend en de depots werden tien jaar later opgedoekt. Eén uitzondering: het depot van Aalst voerde rond 1775 een twintigtal Shires in van de Engelse fokker Bakewell. Deze paarden bleken excellente fokhengsten en werden mede de verre voorouders van het Belgische trekpaard. Naast de pogingen van de overheid om de fokkerij van het trekpaard te verbeteren, waren er ook enkele privé initiatieven.
Onder het Franse bewind en het eerste rijk van Napoleon sinds 1796 werden er massa’s paarden gebruikt voor de ruiterij en artillerie van Napoleon. Daarom creëerde hij in 1806 de keizerlijke stoeterijen. Tevens werd het depot van Tervuren opgericht dat 65 hengsten van diverse rassen gestald had: Engelse en Arabische volbloeden, Normandiers, Percherons, Boulonnais, Shires en zelf Oekraïniers.
Tijdens de Hollandse periode van 1814-1830 werd de fokkerij niet meer aangemoedigd. En zo kwam het dat in 1830 het pas onafhankelijk verklaarde België bijna geen kwaliteitspaarden bezat. Er werden onmiddellijk door de nieuwe overheid maatregelen genomen om de nationale fokkerij te stimuleren. Het ministerie van Landbouw voerde een verplichte hengstenkeuring in en spendeerde voor een bedrag van 30.000 F. in goud. Dit jaarlijks budget werd verdeeld in premies over de 9 provincies. Deze politiek wierp snel zijn vruchten af en kort daarna werden uitstekende jonge paarden op de akkers gezien. De aanleg van de spoorweg in 1835 vormde opnieuw een bedreiging. De postkoetsen verloren aan belang en er kwamen honderden kwalitatieve goede paarden op de markt terecht. De landbouw zorgde voor de heropleving door zijn vraag naar sterke paarden voor de akkerbouw. Het was deze economische sector die aan de basis lag van het internationale succes van ons Belgisch Trekpaard. De stoeterij van Tervuren werd definitief gesloten en betekende een einde van de periode van kruisingen van verschillende rassen. Vanaf dan werd het Belgisch Trekpaard gefokt voor zichzelf en verbeterd door zichzelf. Door een ministerieel besluit van 6 april 1854 werd een commissie opgericht, belast met de verbetering van dit paardenras. Op haar bevel werd aan alle provinciegouverneurs een project voorgelegd voor toekenning van premies aan de beste fokhengsten. Dit werd onmiddellijk door 8 provincies aanvaard. Luik gaf zijn akkoord pas in 1877. Het was trouwens in Luik dat in 1879 de maatschappij van Belgische fokkers werd opgericht, die aan de basis lag van de nationale maatschappij van het Belgisch Trekpaard.
Het Belgisch Trekpaard genoot snel een wereldwijde reputatie. De uitvoer nam een forse groei naar de Verenigde Staten, Duitsland, Italië, Rusland, Frankrijk,…
De wereldoorlog 1914-1918 betekende een zware beproeving voor onze fokkers. De Duitsers eisten de beste paarden op, zowel voor hun militaire doeleinden als voor hun fokkerij. Er zouden in totaal 110.138 paarden zijn meegenomen.
Na de bevrijding werd de paardenstapel snel hersteld en werd de periode tussen de beide wereldoorlogen een hoogtijd voor het Belgisch Trekpaard dat als beste ras van de wereld werd beschouwd. België telde toen zo’n 230.000 à 250.000 ingeschreven trekpaarden. Jaarlijks werden er ongeveer 30.000 hengsten en merries uitgevoerd. Elk jaar werden er méér dan 15.000 veulens geregistreerd. Kort na het einde van de tweede wereldoorlog ging de motorische paardenkracht een onverbiddelijke en ongelijke strijd aan met de trekpaardenkracht, waarbij deze zonder hoop op weerwraak werd verslagen. Het trekpaardenbestand verminderde om vandaag nog amper nog 6.000 stuks te tellen, Brabanders en Ardenners tezamen. De grote agrarische bedrijven werden gemoderniseerd met tractoren.
Gelukkig is de voorliefde en de passie voor ons prachtige trekpaard nog steeds levend. De Koninklijke Maatschappij Het Belgisch Trekpaard telt op dit moment zo’n 1350 leden en registreert jaarlijks 1000 veulens. De jaarlijkse nationale prijskamp kent steeds een groot succes. Het is echter bemoedigend dat er een hernieuwde belangstelling is ontstaan voor het trekpaard in de vrijetijdsbesteding. Vele jonge mensen houden één of meerdere merries uit liefde voor het trekpaard en voor de ontspanning. Het aangespannen rijden (mennen) in familieverband is enorm plezierig.
Bron: “Het Belgisch Trekpaard, onze nationale Trots”, P. Wolfs en L. De Greeff, Ledenboekje Koninklijke Maatschappij Het Belgisch Trekpaard. December
De officiele website van het trekpaard:
RASKENMERKEN VAN HET BELGISCH TREKPAARD
Het trekpaard wordt gekenmerkt door een sterk en grof geraamte, een zware en krachtige spierontwikkeling, een vrij grote gestalte en een rustig maar toch vinnig temperament. Het ideale type van het Belgisch Trekpaard werd destijds uitgebreid beschreven door Prof. Leyder, lid van de uniformisatiecommissie van het Stamboek in de beginperiode. Dit ideale type of standaard van het ras bestaat wel in de opvatting van de fokkers en juryleden, maar wordt zelden of nooit bereikt. Het ideale dier wordt nooit gevonden, hoewel de beste, gemiddeld, dit nagestreefde type benaderen.
Het Belgische Trekpaard heeft volgende kenmerken:
-Het hoofd heeft een goede, trouwe, elegante expressie, het is goed geproportioneerd en gebouwd, en licht t.o.v. de massa van het paard. De oren zijn eerder klein,fijn, rechtopstaand, iets naar voor hellend en aandachtig gericht.
– De hals is sterk, vrij zwaar en goed en breed aangezet. Hij lijkt daardoor wat kort t.o.v. de geblokte romp.
– De korte, brede rug is lichtjes gebogen, en overgaand in een zwaar gespierde lendenpartij, kort en breed.
– Een ronde, brede borst, een korte gesloten flank, een massieve heup, gekloven en dubbel gepierd, belegd naar de lenden toe met zware spierkussens.
– Het kruis is licht hellend met laag ingeplante en zware dijen.
– Een stevig beenwerk, zonder overdreven grove benen noch garnituur en ledematen met brede, droge gewrichten, eindigend op vrij korte pijpen, ietwat korte en elastische koten en brede, taai hoeven. Iets minder hiel vooraan.
– De gangen zijn vlot in stap en draf.
Kleuren
De eerste trekpaarden hadden vooral de bruine of vosse kleur, denk maar aan de successen van Brillant (kampioen 1890) en Rêve d’Or (kampioen 1898). Pas na de eerste wereldoorlog kwamen de bruinschimmels in opmars o.a. met de kampioen 1923 en de sterke vererver Albion d’Hor, al zijn nakomelingen waren immers bruin of bruinschimmel. Ook zijn zonen zijn sterke bruinschimmel-verervers waardoor de andere haarkleuren steeds zeldzamer werden.
Nu wordt er echter terug veel meer belang aan het behoud van àlle kleuren geschonken en komen ook de andere kleuren terug vaker voor.
Er zijn drie basiskleuren bij onze trekpaarden: bruin, zwart en vos. Verder zijn er nog vier schimmelkleuren: bruin-, vos-, blauw (zwart) schimmel en het veranderlijke appelschimmel (dit paard wordt uiteindelijk wit).
Albion ‘d Hor, Belgisch kampioen 1923 vererfde sterk de kleur bruinschimmel met een dynastie van superieure nakomelingen.
This website uses cookies. By continuing to use this site, you accept our use of cookies.